Het is in 1906 dat Horta op aanraden van zijn vrienden Maurice Frison en Max Hallet, beide nieuwelingen in de administratie van de Godshuizen, de opdracht toevertrouwd krijgt om het Algemeen Ziekenhuis voor de Stad Brussel uit te breiden tot een capaciteit van 1400 bedden, met de mogelijkheid tot verdere uitbreiding.
In plaats van de oude ziekenhuizen St. Jan en St. Pieter, die in het stadscentrum gesitueerd waren, te renoveren, koos de Brusselse Algemene Raad der Godshuizen voor een originele optie: de oprichting van een nieuw ziekenhuis buiten de stad, wat beter aan de nieuwste vereisten op het vlak van hospitalisatie zou beantwoorden.
De Raad kiest hiervoor een terrein in eigen bezit in Sint-Pieters-Jette, een erfenis van het oude leprozenhuis Sint Pieter (12e eeuw) en van het broederschap Sint Elooi, en voegt hieraan enkele onteigeningen toe.
« De voorgestelde inplanting domineert de vallei van de Senne, maar is toch helemaal tegen de noordenwind beschut door heuvels die er zich uitstrekken. Dankzij de omvang en glooiing van dit terrein zullen de paviljoenen zodanig kunnen worden ingedeeld dat de zieken zoveel mogelijk voordeel hebben als ze worden overgeplaatst uit de armoedige en overbevolkte vertrekken waarin ze nu meestal wonen. De oppervlakte is groot genoeg om groene hellingen aan te leggen die de atmosferische wind tot een natuurlijke ventilatie kunnen kanaliseren. Tegelijkertijd zouden deze aanplantingen, indien ze goed opgevat worden, mooie uitzichten kunnen bieden op de aanpalende parken en op de stad, zodat de gasten zich ofwel totaal kunnen isoleren, ofwel zich kunnen inbeelden dat het activiteitencentrum van de stad nabij is, zonder dat het lawaai hen echter kan bereiken. » (Hoge Raad voor Hygiene, 28 februari 1907).
Voor deze optie, nl. om de ziekenhuisdiensten uit de stad weg te halen, zou heel wat later, rond 1970, nogmaals gekozen worden, nl. toen er plannen waren om het Erasmus-ziekenhuis op het Brusselse platteland in te planten, tegen de grens met de gemeente Anderlecht.
Horta analyseert de indeling van de ziekenhuizen in de voorsteden en de mogelijkheid dat de bevolking zich, gestimuleerd door nieuwe maritieme installaties, in de richting van de gemeente Jette zal uitbreiden. Hij onderzoekt de ori‘ntatie van het terrein ten opzichte van de overheersende windrichtingen en de hygienische toestand in vergelijking met die van de bebouwde kom, en besluit dat het alles in overweging genomen een uitstekend voorstel is.
Hierover is er nochtans geen eensgezindheid binnen de Faculteit Geneeskunde en bij het medisch team, die de decentralisatie als een hinderpaal beschouwen, ten koste van de te geven lessen en de af te leggen bezoeken. Ze verzetten zich tegen het voorstel van Horta om het ziekenhuis volgens een horizontaal systeem te bouwen, bestaande uit een reeks met elkaar verbonden paviljoenen en volgens rationele criteria aangelegde tuinen.
De artsen hangen precies de tegenovergestelde theorie aan : het verticale distributieschema, dat volgens hen beter aan de medische vereisten en aan het beheer is aangepast. Een dergelijke schikking is volgens Horta enkel gerechtvaardigd indien de oppervlakte die voor de inplanting beschikbaar is, niet groot genoeg is : « De verticale schikking is verplicht in centra als New York of Londen of zelfs Parijs; de diensten zijn er wel geconcentreerd, maar min of meer ten nadele van het welzijn van de zieken. »
Het oorspronkelijke project is op deze principes gebaseerd, houdt rekening met een capaciteit van 1286 bedden en wordt in juli 1907 voorgesteld. Maar het Stadsbestuur beslist (na sterk aandringen van de Faculteit Geneeskunde) een ziekenhuis met 400 bedden in de stad te behouden, om tegemoet te komen aan de clinici. Dit feit, samen met de beschikbaarheid van het legaat, heeft tot gevolg dat de proporties van het project inkrimpen. Een tweede plan, opgesteld voor 1095 bedden, wordt nog als te kostbaar beschouwd. Het aantal bedden, eerst nog tot 632 teruggebracht, wordt uiteindelijk op 700 vastgelegd. Horta wilde zijn plannen herwerken maar dit voorstel vond geen genade in de ogen van de verantwoordelijken. Men schrapte gewoon een aantal paviljoenen en de oorspronkelijk inplanting bleef behouden. Hierdoor onstonden grote lege ruimten die later toelieten de gebouwen op te trekken voor de nieuwe noden zonder aan de oorspronkelijke parkstructuur te raken.
De algemene inplanting en de distributieschema's kunnen vergeleken worden met die van het Sant Pau ziekenhuis (1902) van Lluis Domenech in Barcelona en met het Ziekenhuis van Lyon van Tony Garnier.
De Art Nouveau-stijl vervaagt ten voordele van een veeleer verfijnd en strak uitzicht, wat zelfs beter met de afmetingen van het project te rijmen valt. Men vindt enkele karakteristieken van deze stijl terug in de tekeningen van de inplanting van de wegen, in de deurklinken, de vensterdorpels en de onderste steenlaag, vervolgens in de aanwezigheid van grote, verlichte en open traphuizen, en eveneens in de indeling van bepaalde inkomplaatsen.
Het ziekenhuis is het laatste product van dergelijke makelij. Als kunstbouwwerk stamt het uit dezelfde periode als het Paleis van Schone Kunsten te Brussel, nl. de Art-Déco-stijl. Deze twee stijlen bestonden dus naast elkaar gedurende deze periode in het oeuvre van Horta.
De architect versterkt het horizontale aspect van zijn gebouwen met behulp van polychrome rijen metselwerk, hetgeen nog wordt beklemtoond door de goten en de onderbouw. Hij wisselt het geheel van gesloten sequenties en verticale openingen ritmisch af. Er wordt bijzonder veel zorg besteed aan het oprichten van schoorstenen, die overal op heel de campus aanwezig zijn.
De inplanting van de gebouwen heeft een symmetrische compositie als basis. Naast de bekommernis om de functies te scheiden, bemerken we ook nog een bijzondere aandacht voor de orientatie van het gebouw. De paviljoenen zijn allemaal voorzien van zonnige ruimtes, verdeeld in patio's, terrassen en zelfs dakterrassen.
Uit het geheel van de compositie blijkt duidelijk een werkelijke bekommernis om de relatie met het individu en om de menselijke verhoudingen. Deze bekommernis staat in schril contrast tot de monumentale en onpersoonlijke eigenschappen van dit soort instellingen en doet ons onmiddellijk denken aan de sociale en urbanistische concepten van de vroegere tuinsteden.
Zie nieuws over architectuur in het UVC Brugmann of meer informatie over de geschiedenis van het UVC Brugmann.