De
derde dochter van prinses Ingeborg en van prins Carl, jongste broer van koning
Gustav V, wordt geboren in het Paleis van de Erfprins te Stockholm. Met haar
zusters Märtha en Margareta en haar jongste broer Carl bracht
zij een gelukkige jeugd door.
Na haar studiejaren, volgde de Prinses
een cursus kinderverzorging en krijgt ze een huishoudopleiding om van haar
een ideale huisvrouw te maken.
Bij haar ontmoeting met Prins Leopold, Hertog van Brabant en vermoedelijke troonopvolger, zou het liefde op het eerste gezicht geweest zijn. Het burgerlijk huwelijk had plaats in het Koninklijk Paleis van Stockholm op 4 november 1926. Daarna vertrok het koninklijk gezelschap naar Brussel. Op 10 november werd in de huidige Sint-Michiels-en-Goedele kathedraal het kerkelijk huwelijk ingezegend door aartsbisschop Van Roey. Deze ceremonie gebeurde volgens de katholieke ritus. Prinses Astrid was Luthers gedoopt, maar bekeerde zich pas in augustus 1930 tot het katholieke geloof.
Na de huwelijksreis aan de Middellandse Zee, vestigt het jonge paar zich in het Bellevue. Hier wordt op 11 oktober 1927 hun eerste kind geboren: prinses Joséphine-Charlotte, de latere Groothertogin van Luxemburg. Drie jaar later, op 7 september 1930, wordt in het Kasteel van Stuyvenberg, vlakbij het Kasteel van Laken, Prins Boudewijn geboren en op 6 juni 1934, Prins Albert. Astrid, die reeds van bij haar aankomst in Antwerpen in november 1926, door haar eenvoud en charme de harten van de bevolking gewonnen had, bewonderdt men nu nog haar eenvoud. Dikwijls vergezeld ze zelf haar kinderen tijdens wandelingen, en aarzelt ze niet om de kinderwagen voort te duwen.
Het is dezelfde eenvoud in haar omgang met de bevolking die haar populair maakt, alsook de ernst waarmee ze haar rol van Eerste Dame vervult. Ze vergezelt prins Leopold op zijn reizen naar Indonesië, India en Kongo. Zij vat haar rol zeer ernstig op, leeft mee met haar volk en zet zich in om hun noden te lenigen; vooral kinderen en vrouwen krijgen haar aandacht. Eenmaal Koningin geworden, blijft Astrid deze taken vervullen. De Koningin probeert nood te lenigen door haar open brief van februari 1935: “Oproep van de Koningin”. Het brengt een beweging van solidariteit in het hele land op gang. Koningin Astrid zorgt persoonlijk voor de ontvangst en verdeling van de giften; ze bezoekt getroffen gebieden en helpt waar ze kan.
Haar inzet en charisma zijn opmerkelijk en haar populariteit bereikt een hoogtepunt. En dan komt op 29 augustus 1935, als een donderslag bij heldere hemel, het onwaarschijnlijke nieuws van het tragisch auto-ongeval in Küssnacht, in Zwitserland. De Koningin is niet meer: ze was nog geen dertig, amper twee zomers koningin. Ze laat drie jonge kinderen en een verweesd volk achter. De legende van haar schoonheid, haar elegantie, haar charme, haar goedheid maken van haar het ideaal van geluk en succes. Tot op heden is ze in de ogen van de Belgen en ver over de grenzen een legende gebleven.
Een van de drie sites van het UVC Brugmann (Neder-over-Hembeek) is sinds januari 2007 genoemd naar haar naam.